Fictie

Laat me (niet) alleen                                                          

Daar zit hij dan, hartje Amsterdam en wachtend. De plaats van afspraak deed zijn wenkbrauwen eerder even fronsen, namelijk een tramhalte. Vreemd, omdat in een straal van 50 meter de gezelligste cafeetjes van Amsterdam te vinden zijn, bankjes aan de gracht, het pleintje met de ouderwetse lantaarns waar menig decorbouwer voor romantische komedies jaloers op zou zijn, het kleine oude bioscoopje met maar één zaaltje. Maar hij zit op het eenzame en vooral louche trambankje, te wachten. De tl-buis in de nabijgelegen etalage doorknippert de schemering. Met de punt van zijn linkerschoen probeert hij het stuk kauwgom onder zijn rechter vandaan te duwen. Hij kan zich niet herinneren wanneer hij voor het laatst bellen blies van roze kauwgom.

Zijn plan om een kwartier te laat te verschijnen maakt weinig indruk, omdat zij een half uur later aan komt lopen. De eerste aanblik leert hem het volgende: ze ziet er uit als ongeveer 20, een jurkje omsluit haar sierlijke lichaam en ze heeft een rustige uitstraling. Een haarlok ontspringt aan een speldje met een roze vlinder erop. Een meisje van lichtblauwe zomerjurken. En vooral met ontzettend mooie ogen. Ze rookt. Hij besluit haar de foute afspreekplaats, de te late aankomst en het lurken aan de sigaret te vergeven. Ze heeft gewoon verdomd mooie ogen.

De eerste woorden worden voorzichtig gewisseld en ze neemt hem mee naar een voor hem onbekend café ietwat verderop. ‘Het is een echt praatcafé’. De omschrijving blijkt op z’n zachts gezegd misleidend. Bij het bestellen is een megafoon geen overbodige luxe en gebarentaal kan geen kwaad als je daadwerkelijk een gesprek met de persoon naast je wilt voeren. Even ziet hij zichzelf van een afstand. Schuifelend op zijn stoel, het bierviltje zorgvuldig verpulverd tussen zijn vingers, zijn andere hand strak om zijn glas. Na het eerste drankje, hij een biertje, zij een witte wijn, stelt hij voor om een rustiger plekje op te zoeken.

Zittend op een ietwat vochtig, mossig bankje stelt hij de vraag die vrij bepalend blijkt te zijn voor het verdere verloop van de avond. ‘Waar heb je een hekel aan?’ Zij antwoordt zoiets als ‘kunst, filosofie, literatuur en kinderen’…. Kortom, al datgene wat hij als zijn leven omschrijft. Even denkt hij zelfs dat ze de vraag verkeerd begrepen heeft. Helaas. Hij vraagt zich af waarom ze in godsnaam met hem de avond wilde doorbrengen, maar hij forceert een glimlach richting de fonkeling in haar haar. De vlinder lacht niet terug. Zij schijnt zich totaal niet bewust van het geheel en praat vrolijk verder in zinnen als ‘ik was daar zo zat, niet normaal en heb daar zo gekotst en heb toen zo’n kater gehad’. Het is de typische braaksel opwekkende verhaalcultuur waar hij doorgaans weinig oor naar heeft en zijn gespreksengagement zakt dan ook naar een historisch dieptepunt. Even denkt hij aan afgerukte vleugels.

Haar dronkenschap stijgt per slok goedkope plastic wijn uit de avondwinkel. Niks romantisch, niks fabelachtig lot, gewoon goor. Zijn eenzaamheid smaakt bitterder dan gisteren, de stoep oogt grijzer dan vanmiddag. Het gespreksonderwerp glijdt af naar seks, clubs waar je gezien moet worden en ambities als ‘ik wil alles uit het leven halen’. Deze gesprekken heeft hij al te vaak gevoerd. Waarom is hij hiermee akkoord gegaan? Waarom is hij hier godverdomme mee akkoord gegaan? Hij schaamt zich voor zijn hoop. Hoop op een foto in zijn portemonnee van iemand die hij nog kan bellen.

Onder het flauwe voorwendsel van moeheid verlaten ze het bankje. Aangekomen bij haar fiets kan hij het toch niet laten. ‘Waarom wilde je met me afspreken?’ Zij antwoordt met tranen. Dikke, rollende meisjestranen. Verbroken relaties, falend in studies, problemen thuis… Haar hart een leegstaand pand dat niemand wil kraken en een geest die al te vaak gekraakt is.

Een openzwaaiende deur van een nabijgelegen café spuugt Jacques Brel uit, toepasselijk. Hij neemt haar in zijn armen. Om haar te troosten, om zichzelf te troosten. Ze probeert hem te zoenen, hij deinst achteruit. Ze kijkt hem betraand aan en rent weg. Als Assepoester verdwijnt ze aan de horizon, haar aansteker aan zijn voeten.

Hij blijft achter en kijkt om naar de openzwaaiende deur van het café op de hoek. Brel is ook verdwenen, misschien zijn ze er samen vandoor. Haar aansteker verlicht zijn sigaret. Hij staart over de gracht als was het of hij nog een aftiteling verwacht die aan de horizon zou verschijnen om het einde van de film te benadrukken. Slecht scenario.

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s